Ida Gerhardt in brons door Herma Schellingerhout (bron: Kijkopzutphen)
FORLORN
Ik kan niet vinden waar gij zijt. Langs uw gelaat gaat noodweer aan; de bittere branding zie ik slaan, met zilt dat in de ogen bijt. Ik kan niet vinden waar gij zijt, noch waar ik zelf ben in mijn pijn. O onmacht van dit samenzijn, verholen riffen, blind ravijn en dieplood van het zelfverwijt – Ik kan niet vinden waar gij zijt.
Bron: Ida Gerhardt: Verzamelde gedichten I. Amsterdam 1999, p. 292
ONVOORWAARDELIJK
Als ge oud en schamel zijt, het tergend lot u slaat, als ieder u verlaat en gij uw pijn verbijt; en van uw eenzaamheid laat nacht en dag niet af de wind, die wreed en straf recht op de ramen staat, Waak! het is wakenstijd. Waak en besta de strijd: de machtige wanner scheidt de korrel van het kaf.
Bron: Ida Gerhardt: Verzamelde gedichten II. Amsterdam 1999, p. 536
Het gedicht van de geest die bezig is te onderzoeken Wat zal volstaan. Niet altijd heeft het iets moeten Vinden: de locatie stond vast; er werd herhaald Wat het scenario zei. Vervolgens transformeerde het theater In iets anders. Zijn verleden was een souvenir.
Levend moet het zijn, wil het de taal van de plek leren, De mannen van het moment moet het tegemoet treden en De vrouwen van het moment ontmoeten. Het moet nadenken over oorlog En onderzoeken wat zal volstaan. Het moet Een nieuw podium bouwen. Op dat podium moet het staan En als een gulzige acteur, in alle rust en Bewustheid, woorden spreken die in het oor, In het uiterst gevoelig oor van de geest, herhalen, Zorgvuldig, dat wat het wil horen, een geluid Waarnaar niet waarneembare toehoorders luisteren, Niet naar het verhaal, maar naar zichzelf, uitgedrukt In een beleving als van twee mensen, als van twee Belevingen die één worden. De acteur is Een wijze filosoof in het verborgene, bespelend Een instrument, bespelend een veerkrachtige snaar die passerende geluiden Plotse kloppendheden schenkt, volledig omvattend De geest, waaronder het niet kan afdalen, Waarboven het zich geen uitstijgen wenst. Het moet zijn Een ontdekken van volheid, en kan zijn Een man die rolschaatst, een vrouw die danst, een vrouw Zich kammend. Het gedicht van de bezigheid die geest heet.
Bron: Stevens, Wallace: Collected poetry and prose. New York 1997, p. 218 Schilderij: A new beginning (Bob Lawson)