Juana ligt op haar rug op de aarde
en roept: ‘Wolk, broertje, waarom zeg je niets?
Je hebt een gezicht en handen, net als ik!’
Loopvogel Juana loopt en praat tegelijk,
met haar hoofd achterover, kleine
handen, harde bruine voeten.
‘Broeder Wolk,’ zegt ze, ‘deze doek
beschilderd met dromen, de grond,
glijdt onder je weg als een wolk
omdat je geen voeten hebt.’
Ze zoekt schelpen en bloemen, houdt ze omhoog.
Ze geeft haar verdriet schelpen en bloemen te eten.
‘God,’ zegt ze.
Bron:
Jansma, Esther: Altijd vandaag (verzamelde gedichten).
Amsterdam 2006, p. 144